Als de naaldklep en het kleplichaam van de brandstofinjector niet goed zijn afgedicht, onderling vastzitten of er oliedruppels optreden, moet de brandstofinjector eerst worden verwijderd en moeten de naaldklep en het kleplichaam worden gereinigd met schone dieselolie. Als de afdichtingskegel tussen de naaldklep en het kleplichaam zit. Als er lichte putjes en putjes zijn, moeten deze worden geslepen met speciaal gereedschap of een tang (let op: de slijppasta mag niet in het glijvlak tussen de naaldklep en het kleplichaam komen) en vervolgens met olie slijpen tot de naaldklep en het kleplichaam. Wanneer de putten en putten op het oppervlak van de afdichtingskegel verdwijnen en zwart en helder worden, verwijdert u voor de injectoren die vastzitten tussen de naaldklep en het kleplichaam eerst de naaldventiel met criss tang, en daarna in schone dieselolie doen om schoon te maken. Maak schoon en gebruik dan een relatief fijne oliesteen of zandstaaf om het vastzittende uitsteeksel glad te maken (let op andere delen mogen niet versleten zijn), zodat het naaldventiel vrij in het ventiel kan schuiven lichaam en gebruik vervolgens slijppasta en motorolie om het kegeloppervlak af te dichten. Maal volgens de bovenstaande vereisten. Als er veel putjes en putjes in het oppervlak van de afdichtingskegel tussen de naaldklep en het klephuis zitten en deze niet kunnen worden gerepareerd, vervang dan de injector door een nieuwe en pas de brandstofinjectiedruk en de kwaliteit van de brandstofverstuiving aan op de testbank of het voertuig om ervoor te zorgen dat zeker Om te voldoen aan de gebruikseisen